't Fiskershúske
Huisje ’t Fiskershúske’ geeft een beeld van de inrichting van een vissershuis langs de waddenkust rond 1850.
De laatste bewoners van dit huisje was de familie Lei. Deze familie is met 8 kinderen in 1963 uit het huisje vertrokken.
In de voorkamer bevindt zich de schouw. Hier werd vroeger het eten gekookt en het huis mee warm gehouden. Boven de schoorsteenmantel is een fraai tableau van een kofschip. De linkerbedstede is van vader en moeder met daarin een ‘kribbe’ voor de baby en de rechterbedstede werd gebruikt door de kinderen. Ze lagen om en om. Als ze nog niet zo groot waren lagen ze ook wel overdwars.
De bedsteden zijn geverfd alsof het eikenhout is. Op echt eikenhout moest namelijk belasting worden betaald.
Voor de ramen ziet zit houtsnijwerk dat in Moddergat zelf is gemaakt. In de winter oefenden de vissers deze huisvlijt uit.
Aan de muur hangt een replica van een houtsnijwerk met daarin een zakhorloge. Door de week hing het horloge hierin, maar op zondag droeg vader het.
Het huisje is nu ingericht alsof er één familie woonde, maar men leefde meestal met twee gezinnen in één huis. Eén familie in de voor- en één in de achterkamer. De achterkamer in ’t Fiskershúske dient nu als werkruimte. Oorspronkelijk was ook dit een dubbele woning, en woonde in deze ruimte een gezin. Hier is de vissersvrouw bezig vishaken te voorzien van de door haar opgegraven wadpieren; het zogenaamde ‘oaniezjen’. De wadpieren haalde ze van het wad.
Vissersvrouwen hadden een moeilijk bestaan. Zij zorgden voor de kinderen, deden het huishouden en zochten in het visseizoen dagelijks 1000 tot 1200 pieren. Daarnaast moesten zij ook nog de vis venten. Ook is hier de kelder te zien. Deze loopt onder de hele bedstede door.
Aan de muur hangt een zeehondenvel. Tot 1963 kreeg men een premie over elke gevangen zeehond.
De laatste bewoners van dit huisje was de familie Lei. Deze familie is met 8 kinderen in 1963 uit het huisje vertrokken.
In de voorkamer bevindt zich de schouw. Hier werd vroeger het eten gekookt en het huis mee warm gehouden. Boven de schoorsteenmantel is een fraai tableau van een kofschip. De linkerbedstede is van vader en moeder met daarin een ‘kribbe’ voor de baby en de rechterbedstede werd gebruikt door de kinderen. Ze lagen om en om. Als ze nog niet zo groot waren lagen ze ook wel overdwars.
De bedsteden zijn geverfd alsof het eikenhout is. Op echt eikenhout moest namelijk belasting worden betaald.
Voor de ramen ziet zit houtsnijwerk dat in Moddergat zelf is gemaakt. In de winter oefenden de vissers deze huisvlijt uit.
Aan de muur hangt een replica van een houtsnijwerk met daarin een zakhorloge. Door de week hing het horloge hierin, maar op zondag droeg vader het.
Het huisje is nu ingericht alsof er één familie woonde, maar men leefde meestal met twee gezinnen in één huis. Eén familie in de voor- en één in de achterkamer. De achterkamer in ’t Fiskershúske dient nu als werkruimte. Oorspronkelijk was ook dit een dubbele woning, en woonde in deze ruimte een gezin. Hier is de vissersvrouw bezig vishaken te voorzien van de door haar opgegraven wadpieren; het zogenaamde ‘oaniezjen’. De wadpieren haalde ze van het wad.
Vissersvrouwen hadden een moeilijk bestaan. Zij zorgden voor de kinderen, deden het huishouden en zochten in het visseizoen dagelijks 1000 tot 1200 pieren. Daarnaast moesten zij ook nog de vis venten. Ook is hier de kelder te zien. Deze loopt onder de hele bedstede door.
Aan de muur hangt een zeehondenvel. Tot 1963 kreeg men een premie over elke gevangen zeehond.